Het antwoord ligt in de tragische financiële situatie van Vermeers familie na zijn dood en het gebrek aan erkenning van zijn werk in die tijd.
1. De financiële neergang na Vermeers dood
Vermeers dood in 1675 was het resultaat van de Grote Rampjaren, een periode van economische malaise in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De Tachtigjarige Oorlog was voorbij, maar de oorlog met Frankrijk zorgde voor een instorting van de kunstmarkt. Als schilder en kunsthandelaar voelde Vermeer dit direct in zijn portemonnee. Hij overleed plotseling en liet zijn vrouw Catharina Bolnes en maar liefst elf kinderen achter met torenhoge schulden.
De boedelinventaris die na zijn dood werd opgesteld, schetst een schrijnend beeld van de armoede waarin het gezin verkeerde. Om schuldeisers tevreden te stellen, moest de familie afstand doen van bijna alles wat ze bezat, inclusief Vermeers schilderijen. Catharina probeerde nog om twee schilderijen aan te bieden aan de bakker om een schuld van 600 gulden af te lossen, maar de bakker accepteerde dit niet. In 1677 werd zij failliet verklaard en werd het grootste deel van de resterende kunstwerken – waaronder een groot deel van Vermeers eigen oeuvre – in handen gegeven van haar schoonmoeder, Maria Thins, in een poging om ze te beschermen tegen de schuldeisers.
2. De Dissius Veiling: een keerpunt
De uiteindelijke verspreiding van Vermeers werk kwam na de dood van zijn schoonmoeder en, cruciaal, via de veiling van de collectie van Jacob Dissius in 1696. Dissius, die met Vermeers dochter trouwde en een aanzienlijke collectie Vermeer-schilderijen had verzameld (waarschijnlijk via de familie), veilde 21 schilderijen van de Delftse meester. Het feit dat zoveel van zijn schilderijen op één veiling terechtkwamen en in handen kwamen van verschillende particuliere verzamelaars, betekende dat de werken letterlijk alle kanten op gingen. Ze verspreidden zich over de Republiek en later over Europa, om uiteindelijk in de grote musea van de wereld terecht te komen, zoals het Rijksmuseum in Amsterdam, het Mauritshuis in Den Haag en musea in New York, Berlijn en Wenen.
3. De ‘vergetelheid’ en de herontdekking
Een andere belangrijke factor is dat Vermeer na zijn dood voor lange tijd in de vergetelheid raakte. Zijn kleine oeuvre van slechts ongeveer 35 schilderijen en het feit dat hij voornamelijk voor een beperkt lokaal publiek werkte, droegen hieraan bij. In tegenstelling tot Rembrandt of Rubens, had Vermeer geen omvangrijke werkplaats met leerlingen die zijn stijl kopieerden en zo zijn naam levend hielden.
Pas in de 19e eeuw werd Vermeer ‘herontdekt’ door de Franse kunstcriticus Théophile Thoré-Bürger, die hem de 'Sfinx van Delft' noemde. Zijn artikelen zorgden voor een hernieuwde internationale interesse en een jacht op Vermeers schilderijen. Tegen die tijd waren de werken allang in handen van privéverzamelaars en musea elders in de wereld. De kans voor Delft om een collectie te vormen was daarmee voorgoed verkeken.
De nalatenschap in Delft: archieven en herinnering
Hoewel Delft dus geen originele schilderijen van Vermeer bezit, leeft de meester nog altijd voort in de stad. Het Stadsarchief Delft bewaart talloze documenten, zoals doopaktes, inventarislijsten en notariële akten, die ons een uniek inzicht geven in zijn leven. Daarnaast is er het Vermeer Centrum Delft, waar je met behulp van reproducties en interactieve presentaties kennis kunt maken met Vermeers leven en werk. De stad zelf, met zijn grachten, kerken en straten, is bovendien de onveranderlijke achtergrond van zijn kunst en blijft daardoor een bedevaartsoord voor Vermeer-liefhebbers over de hele wereld.
En met een beetje geluk, zie je tijdens je bezoek aan Delft dat we nog steeds van die prachtige Vermeer-luchten boven de stad hebben...